Foto links: De voormalige woning van Van Wattum staat links aan het einde van de Oostereind en grenzend aan de Oostwolderweg.
Op stap met Wiert Het is medio eind jarig zestig van de vorige eeuw als ik met Wiert (Jacob) Eelssema (1902-1970), schrijver, dichter, journalist en columnist met de blauwe Fiat 850 naar het Oostereinde in Winschoten rijd. Eigenlijk is dat niet meer het Oostereinde, maar de Oostwolderweg. Daar staat nog steeds de voormalige woning van Simon van Wattum en zijn vrouw Gepke, geheel onderscheidend van de andere woningen daar aan het Oostereinde, met eraan vastgeplakt drie gelijke schuurtjes, keurig opgetrokken uit baksteen. Wiert moet even met Simon praten. Ik herinner me niet meer waar ze over hebben gepraat. Ongetwijfeld heeft het iets te maken gehad met een schrijfsel van Wiert voor de Winschoten Courant. Het was een hele eer voor mij (als achttienjarige) om de hoofdredacteur van de ‘Winschoter’ te mogen ontmoeten, geheel weggezakt in zijn leunstoel.
Simon van Wattum Simon van Wattum wordt op 11 december 1930 geboren te Stadskanaal en overlijdt te Winschoten 1995. Hij is dichter en schrijver in het Gronings en Nederlands. Na de ULO wordt hij jongste bediende bij een aardappelmeelfabriek, later assistent-afdelingschef bij een matrassenfabriek in Winschoten. Hij publiceert op jonge leeftijd een vijftal bundeltjes met Groninger voordrachten, gedichtjes, schetsen en toneelstukjes waaronder ‘Grunneger riemsels’ (1949) en ‘Boksem of nait’ (1952). Zijn eerste Groninger roman verschijnt als feuilleton in de Winschoter Courant met de titel ‘Doar gunder in ’t veld’ (1950-1951).
Van 1951 tot 1955 schrijft Van Wattum onder het pseudoniem Paiter Prugel een wekelijkse column ‘Prugel op Proatstoul’ voor De Veenkoloniale. Voor het tijdschrift Dörp en Stad schrijft hij naast gedichten en kritieken de novelle ‘Mientje’ (1953), die in 1954 door de Regionale Omroep Noord (RON) wordt uitgezonden. Hij publiceert in 1954 de dichtbundel ‘Tussen wenst en wereld’, waarmee hij zich onmiddellijk onderscheidt als een dichter van opmerkelijke klasse. Van Wattum is oprichter van het tijdschrift ’t Swieniegeltje in 1954. In 1955 treedt hij in dienst als journalist bij de Winschoter Courant, waar hij later adjunct-hoofdredacteur wordt en in 1967 hoofdredacteur.
In de veertien maanden dat Van Wattum werkzaam is bij het Nedersaksisch Instituut van de RUG richt hij samen met Hendrik Entjes de tijdschriften Twijspaalk (1964) en Weerwoord (1965) op. Van Wattum schrijft columns, brievenrubrieken, verhalen en beschouwingen over Groningstalige literatuur in verschillende kranten, meestal onder pseudoniem.
Dichter Simon van Wattum ontvangt de Culturele Prijs 1974 in het Provinciehuis, uitgereikt door CvdK mr. E. Toxopeus op 17 februari 1975. Vervaardiger: Persfotobureau D. van der Veen, 17 februari 1975. Bron: Beeldbank Groningen, RHC GA, Groninger Archieven.
In 1964 verschijnt de kwatrijnenbundel ‘Wachtwoorden’. In 1968 verschijnen de dichtbundel ‘Vingers van glas’ onder het pseudomiem Hadewich en de verhalenbundel ‘Koegeltkesblaauw’ over de wederwaardigheden van het echtpaar Steven en Wemeltje uit Van Wattums ‘Nijs oet ’t ol loug’ eerder gepubliceerd in de Winschoter Courant, later voortgezet in het Nieuwsblad van het Noorden. Een soortgelijke verhalenserie schrijft hij later rond de figuren Kneels en Biene in het Veenkoloniaals. Vijftig verhalen geschreven voor de rubriek ‘Uut de Veenkolonies’ in het Nieuwsblad worden gebundeld in ‘De helft’ is verzonnen (1974).
In 1973 schrijft Van Wattum op verzoek van de Stadsschouwburg het toneelstuk Waark, een geëngageerde theaterproductie, zoals er nog niet eerder in het Gronings is gespeeld. De toneelgroep die het stuk opvoert zal ‘WAARK’ voortaan als naam gaan voeren.
Over het succes dat hij met dit toneelstuk oogst zegt Van Wattum: “Op drie zondagmiddagen heb ik al die schetsjes geschreven. Alleen wat mij heeft verbijsterd: twintig jaar lang schrijf je gedichten waar nooit een hond over praat en als je dan een heel goedkoop, ordinair scheldstuk schrijft met een paar socialistische tendensen er in, dan weet niemand hoe hard hij moet klappen. Dat is het culturele klimaat van Groningen. Om m’n eigen masochisme weer eens een keer geweldig aan zijn trekken te laten komen, heb ik het eigenlijk gedaan. (…) Als ik echt op mijn eigen niveau bezig ben, een beetje intelligent met een paar verdiepingen en toestanden, snapt geen mens het in Groningen meer.”
Afb. links: Simon van Wattum in de kroeg onder het genot van een kopje koffie en een drankje.
Maar over de behoefte met zijn eerste bundels een groot publiek te willen bereiken merkt van Wattum ook op: ‘Toen ik later, in 1954, de bundel ‘Tussen Wenst en Wereld’ maakte is dat eigenlijk radicaal gestopt. Omdat ik toen opeens ontdekte dat ik echt gedichten kon schrijven. Dat ik het eigenlijk voor mezelf niet nodig vond om een publiek te bereiken, ik had er genoeg aan om te verwoorden waar ik me mee bezig hield.” En “Het intrigeert me om abstracte dingen in een taal uit te drukken waarin het niet kan. Het Gronings is een agrarische taal, waarin je alleen praktische dingen kunt uitdrukken. Het Gronings op zich interesseert me geen moer. Het gaat om die puzzel, dat is de uitdaging voor mij.” Schrijven is voor Van Wattum een grote noodzakelijkheid geweest: “We gaan nooit met vakantie. We hebben het wel eens geprobeerd, maar na een paar dagen móést ik terug. Ik wacht altijd op dat gedicht dat komen gaat.”
Het werk van Simon van Wattum mag gerekend worden tot het beste dat ooit op het gebied van de Groninger literatuur is geschreven. Over de poëzie van Van Wattum heeft H. Entjes, hoogleraar Nedersaksisch aan de RUG 1974-1982, geschreven: “Dominerend is het gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid. Niet alleen vanwege de vijandigheid van de wereld die hem omringt, waarin hij zich dikwijls eenzaam, verloren en verlaten weet, belaagd door ondergang en dood, maar vooral door zijn onmacht of althans zijn felle worsteling om het woord te vinden waarin zijn ziel zich kan weerspiegelen.”
In 1964 wordt hij onderscheiden met de ‘Hendrik de Vriesprijs’ van de stad Groningen, in 1975 met de ‘Culturele Prijs van de provincie Groningen’ en in 1981 met de ‘Literaire Prijs van Stichting ‘t Grunneger Bouk’. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag verschijnt in 1980 de bundel ‘Twijstried, verzoamelde gedichten’. In 1986 verschijnt de verhalenbundel ‘Steven en Wemeltje, datteg verhoalen oet t Ol Loug’ als begunstigersgeschenk van ‘Stichting ’t Grunneger Bouk’. Een selectie van de gedichten die Van Wattum heeft voorgelezen voor de microfoons van de toenmalige Regionale Omroep Noord is op cd gezet en in 2005 samen met de gedrukte teksten uitgegeven in de bloemlezing ‘Aigen woarhaid’.
De ziel van de Groningers Simon van Wattum heeft de ziel vertolkt van de Groningers in zijn gebied en ver daarbuiten. Hij heeft verwoordt dat wat er leeft en leefde, in proza en vooral in poëzie. Simon van Wattum wijst meer dan een kwart eeuw geleden al op het grote onrecht dat Groningers is aangedaan door de gaswinning. Hij groeit op in Stadskanaal. Een verlegen jongetje dat stottert en heel veel leest. Hij schrijft zijn eerste versjes op de mulo, leert om het Gronings te gebruiken als de taal van zijn hart. De stad Groningen eert hem daarom al in 1964 met de Hendrik de Vriesprijs.
Een fragment uit het gedicht ‘Wenakker’, dat bij iemand naast de voordeur staat te lezen. Winschoters zijn al jaren bezig om ook een blijvende herinnering aan te brengen op de plek waar Van Wattum rond 1970 werkzaam is als journalist van de Winschoter Courant. De Winschoter, beter bekend als ‘die rooie krant’. Van Wattum zegt dan altijd: “Die krant is niet rood. Wij doen gewoon verslag. Het gebied is rood,” en dat lijkt een waarheid als een koe te zijn. Het is er nu eindelijk gekomen: een muurschildering op de plaats waar de krant gehuisvest is geweest, de Winschoter Courant. Ter herinnering aan een bijzondere krant en aan een bijzondere man, die er rond 1970 vijf jaar lang als hoofdredacteur de baas is geweest.
Na een conflict vertrekt hij echter, om voor het Nieuwsblad van het Noorden te gaan werken. Hij schrijft er onder meer de rubriek ‘Bericht uit ’t Oosterend’, liefdevolle notities over het leven van alledag. Klein, herkenbaar. Hij is er vaak op aangesproken. Zijn verzamelde gedichten in de bundel ‘Twijstried’ uit 1980, worden door veel Groningers aangeschaft.
Van Wattum heeft een broze gezondheid gehad. Hij sterft eind december 1995. Zakt plotseling thuis in elkaar. “Zijn longen wilden niet meer”, schrijft Marcel Looden twintig jaar later in het Dagblad van het Noorden. De poëzie blijft springlevend. Zijn vrouw Geppie (Gepke) overlijdt op 29 november 2022. In een hoekje van de bibliotheek in het Groninger Forum is een paar jaar terug een gedicht van zijn hand aangebracht:
ik dicht
Afb. boven: De tekst in het Groninger Forum komt niet overeen met de tekst zoals gescheven door Van Wattum.
Bij de onthulling ervan zijn weduwe Gepke van Wattum en kinderen Frederieke en Fokko aanwezig. Ze zijn trots. Namens de stichting Grunneger Toal zegt Riemke Bakker bij die gelegenheid, dat in het Forum ‘de Groninger identiteit en taal uiteraard niet mogen ontbreken’. Daar staat Simon van Wattum nog altijd voor, ruim een kwart eeuw na zijn overlijden. Op deze dag in de geschiedenis, 11 december, is zijn geboortedag.
sunter meerten ik droa mien kip-kap-kogel, Ik loop in ’t rode lichten Smis mout ik even poesten, Mien zingen wordt al vroagen: Ik droag mien kip-kap-kogel,
Uit: Twijstried, 1980
Afb. boven: Simon van Wattum door Marten Grupstra in de openbare bibliotheek van Stadskanaal. Foto: Gouwenaar, Wikipedia, 16 februari 2010. Licentie: Publieke Domein.
Zelfstandige publicaties, zijn voornaamste werken 1949 - Grunneger Riemsels, uitgeverij Munneke
|
|||||||||||
|